Na de grote deportaties in de
zomer van 1942, veranderde het
bewustzijn van de Joden ingrijpend. De verschrikkelijke waarheid van wat zich had voltrokken,
was te schrijnend. De gedeporteerden waren dood, en de achterblijvers wachtte hetzelfde lot.
Het verdriet om de familieleden die waren weggerukt, de ondraaglijke pijn van het verlies,
drong pas door nadat de deportaties beëindigd waren, vermengd met een schuldgevoel
omdat men zelf nog leefde. Er ontstond een nieuwe stemming in de periode na de deportaties,
diepe haat tegen de nazi’s, wraakgevoelens en een groeiend gevoel dat verzet geboden was.
br>
Tegen
eind oktober 1942 werd topberaad gehouden in het
hoofdkwartier van
Ha-Shomer Hazair op
Mila Straat 60. De ZOB was versterkt en vergroot door de aansluiting
van jeugdbewegingen en splintergroepen van ondergrondse politieke partijen van alle gezindten,
van Zionisten tot Communisten. Er werd een ZOB commando geformeerd uit vertegenwoordigers
van de samenstellende organisaties en strijdgroepen. Op deze vergadering in
oktober 1942 stonden twee cruciale onderwerpen
op de agenda: de verdediging van het getto van Warschau en de vraag hoe men de Joodse
politie en de zakenlui een slag kon toebrengen.
De eerste acties van de ZOB waren gericht tegen de Joodse politie, als represaille wegens
haar ijver en brutaliteit tijdens de massale deportaties, tegen hogere functionarissen van
Judenrat van wie bekend was dat zij nauwe betrekkingen onderhielden met de
Duitsers, en tegen Joden die de reputatie hadden verworven agenten te zijn voor de verschillende
onderdelen van de Duitse politie. De leiding van de ZOB was ervan overtuigd dat in het getto
geen gewapende opstand kon worden ontketend zolang er sprake was van een Vijfde Colonne,
die bereid was met de Duitsers te collaboreren, door het doorgeven van informatie, of door
het uitleveren van Joden. Na de mislukte moordaanslag op
Jozef Szerynski op
20 augustus 1942 door
Yisrael Kanal, was de eerste door de ZOB ter dood veroordeelde
Jacob Lejkin, die als vervanger
van
Szerynski
een leidende rol had gespeeld bij de massale deportaties. De moord werd zeer zorgvuldig
voorbereid. De groep die de opdracht zou uitvoeren bestond uit drie leden van de
Ha-Shomer Hazair:
Margalit Landau en
Mordechai Grobas schaduwden
Lejkin een tijdlang en legden zijn bewegingspatroon en werktijden vast;
Eliyahu Rozanski zou de moord uitvoeren.
In de avond van
29 oktober 1942 werd
Lejkin doodgeschoten toen hij zich te voet van het politiebureau aan de
Gesia Straat naar huis begaf. Zijn
assistent
Czaplinski, die naast hem liep, raakte gewond.
De volgende liquidatie betrof
Yisrael First,
een vooraanstaand lid van de
Judenrat. Eerst was hij één van de
directeuren van de Economische Afdeling, maar zijn invloed reikte veel verder. Vanaf het eerste
begin van de
Judenrat was hij de contactpersoon geweest tussen de Raad en verschillende
onderdelen van de Duitse politie, en hij speelde een rol tijdens de "Grote actie". De moord werd
gepleegd op
28 november 1942, door
David Schlman van
Dror He Halutz,
aan de
Muranowska Straat.
De tweede golf deportaties begon op
18 januari 1943. Deze keer
kregen de Joden echter opdracht zich te verzamelen in de tuinen van hun flatgebouwen om hun
papieren te laten controleren, maar zij gaven daaraan geen gehoor en doken onder. De eerste
colonne die de Duitsers gedurende de eerste uren weerstand bood, bestond uit een duizendtal
mensen, die verschillende soorten verzet pleegden.
Een groep strijders onder leiding van
Mordechai Anielewicz,
gewapend met pistolen, infiltreerde met opzet een stoet die op weg was naar de
Umschlagplatz.
Op het afgesproken teken stapten de strijders uit de stoet en gingen gevechten aan, man tegen man, met
de Duitse bewakers. De stoet viel uiteen en het nieuws over het gevecht verspreidde zich als een lopend
vuurtje in het centrale getto.
Eliyahu Rozanski en
Margalit Landau die waren betrokken
bij de moord op
Lejkin,
vonden de dood in dit gevecht,
Anielewicz kon zichzelf ternauwernood
in veiligheid brengen nadat hij al zijn munitie verschoten had. Die eerste dag kregen de Duitsers ook
op de hoek van de
Zamenhof Straat
en de
Mila Straat
te maken met gewapend verzet, dat het vuur opende op SS-ers vanuit een appartement waar zich een groep
leden van de
Dror had verschanst, onder wie
Yitzhak Zuckerman. Een aantal SS-ers werd gedood, anderen sloegen op de vlucht met
achterlating van hun wapens.
|
Het leeghalen van een fabriek * |
|
v. Sammern |
Volgens Duitse bronnen omsingelden twee bataljons SS-ers op
20 januari 1943
de winkels van
Többens en
Schultz. Deze operatie stond onder bevel van
Ferdinand von Sammern-Frankenegg en de commandant van het werkkamp
Treblinka I,
Theodor von Eupen. Het feit dat deze “Aktion” na enkele dagen werd gestaakt,
en dat de Duitsers niet meer dan 10% van de inwoners van het getto hadden kunnen arresteren, werd
zowel door de Joden als de Polen gezien als een Duitse nederlaag. Maar de Duitsers waren niet van
plan geweest het hele getto te deporteren. Zij voerden slechts een opdracht uit van
Heinrich Himmler (na diens bezoek
aan Warschau op
9 januari 1943), om 8.000 Joden te deporteren
uit het getto. Met deze deportatie zou de doelstelling die
Himmler
had bepaald vóór de "Grote actie", worden gehaald.
De deportaties en de andere gebeurtenissen in
januari zouden
bepalend zijn voor de laatste maanden van het getto, tot aan
april en mei 1943.
De
Judenrat en de Joodse politie verloren ook hun laatste beetje controle. In het centrale
deel van het getto hadden de opstandelingen het voor het zeggen.
Odilo Globocnik wees één
van de Duitse winkeliers,
Többens, aan als commissaris voor het getto.
Zijn opdracht was om de machines en de arbeiders van de grootste bedrijven uit het getto van Warschau,
over te brengen naar werkkampen in de buurt van
Lublin.
Többens stuitte echter op heftig verzet van de arbeiders, die hun
instructies kregen van de ZOB.
Het Joodse verzet maakte ook veel indruk op de Polen, die daardoor wat meer steun gingen geven aan de
Joodse strijders dan voorheen. De verzetsorganisaties gebruikten de paar maanden die hun restten
vóór de uiteindelijke liquidatie om de toestand te stabiliseren, om aan wapens te komen
en om een verdedigingsplan op te stellen voor het getto. De ZOB beschikte over 22 gewapende eenheden
van 15 man elk. De Militaire Bond was ongeveer half zo groot, maar opereerde op dezelfde manier.
In het getto werden koortsachtig voorbereidingen getroffen met het oog op de verwachte deportaties,
die naar algemene verwachting de laatste zouden zijn. De meeste bewoners concentreerden zich op de
bouw van schuilkelders. Groepen Joden, samengesteld uit huurders uit hetzelfde woonblok, bouwden
ondergrondse bunkers, schuilplaatsen zoals ook gebruikt om te ontsnappen aan de deportaties van
januari 1943. Veel Joden koesterden de hoop dat de
combinatie van verzet en onderduiken een mogelijkheid op overleven zou bieden.
|
Schuilkelder nr.1 * |
|
Schuilkelder nr.2* |
Het netwerk van schuilkelders werd uitgebreid en een groot deel van de gettobevolking hield zich ’s nachts
bezig met het graven ervan en van ondergrondse verbindingen. Een apart vraagstuk was waar de in- en
uitgangen van de schuilkelders moesten worden aangelegd. Banken en houten bedden werden geïnstalleerd,
evenals electriciteit en waterleiding. Men legde er voorraden voedsel en medicijnen aan om het er maandenlang
te kunnen uithouden.
De aanleg van de bunkers werd een massa-activiteit in het centrale gevied van het getto,
en toen de laatste deportaties naderbij kwamen had elke inwoner twee adressen: één boven
en één onder de grond.
Opstand en Uiteindelijke Liquidatie
|
SS-ers ondervragen getto strijders * |
|
Trawniki’s hebben bewoners van een huurkazerne doodgeschoten * |
De uiteindelijke liquidatie van het getto begon op
19 april 1943,
de avond voor het Joodse Paasfeest. Deze keer kwam de deportatie niet als een verrassing. De Joden
waren gewaarschuwd wat er stond te gebeuren en ze waren er klaar voor. De Duitsers hadden een
aanzienlijke legermacht gemobiliseerd voor de deportatie, maar zij werden verrast door straatgevechten
en de vastberadenheid van het Joodse verzet. Deze verkeerde inschatting kostte
SS-Oberführer
von Sammern-Frankenegg zijn post als
HSSPF Warschau.
Himmler verving hem door
SS- und Polizeigeneral
Jürgen Stroop, ervaren in het bestrijden
van partizanen, die de supervisie kreeg op de deportatie en de liquidatie van het getto. In zijn
telexbericht aan de
HSSPF Ost,
F.W. Krüger, van
22 april 1943, gaf
Himmler opdracht de
liquidatie van het getto met de grofste middelen uit te voeren.
Stroop’s
dagelijkse voortgangsrapporten aan
Krüger, en zijn samenvatting toen de opstand
was beëindigd, vormen de historische basisdocumentatie van het verzet dat de Joden hebben
geboden en van de methoden die de nazi’s hebben gebruikt om dat verzet te overwinnen.
Volgens
Stroop begon de
Großaktion ("Grote actie")
op
19 april 1943 om 3 uur ’s ochtends, met de omsingeling van
het getto door een sterke politiemacht. De Duitse legermacht voor deze operatie bestond uit 850
manschappen en 18 officieren, die onder bevel stonden van
von Sammern-Frankenegg. Deze troepen trokken het getto op twee plaatsen
binnen, maar moest zich als gevolg van gewapend verzet terugtrekken. De troepen waren afkomstig uit
de volgende legeronderdelen:
SS Panzergrenadiere, de cavallerie, SS- en politieregimenten,
het technisch legercorps voor noodgevallen, veiligheidspolitie, de genie van de
Wehrmacht,
"Trawniki-mannen" uit het SS trainingskamp
Trawniki, en personeel van de de Poolse politie en brandweer.
|
Het getto brandt * |
|
Op weg naar de Umschlagplatz * |
Meteen op de eerste dag drong het tot de Duitsers door dat er een opstand was uitgebroken.
Het centrale deel van het getto, waar meer dan 30.000 mensen woonden, was geheel verlaten,
met uitzondering van een handvol leden van de
Judenrat en een eenheid van de Joodse
politie. In de razzia kon geen enkele Jood worden opgepakt voor deportatie, en de vrachtwagens
op de
Umschlagplatz bleven dus leeg. De omvang van de onderduikoperatie was voor
de Duitsers een even grote verrassing als het gewapend verzet was geweest.
De eerste drie dagen vonden straatgevechten plaats in het getto.
Stroop besloot de gebouwen systematisch in brand te steken om zo de
verzetstrijders naar buiten te dwingen. Daardoor moesten de Joodse strijders hun posities verlaten
en bescherming zoeken in de schuilkelders. Het hele getto brandde nu als een fakkel, er hing
een ondoordringbare rook en de scherpe stank was ondraaglijk. De temperaturen in de schuilkelders
onder de brandende huizen bereikten het kookpunt. Het meeste voedsel raakte bedorven door
de verzengende hitte en men moest zijn dorst lessen met heet en stinkend water. Ademhalen
of praten was vrijwel onmogelijk, wat mensen op de rand van de waanzin bracht, maar toch
weigerden de Joden zich aan de Duitsers over te geven. Beschermd door de duisternis trachtten
zij de brandende schuilplaatsen te verlaten. Iedereen was op zoek naar schuilkelders waar het iets
beter uit te houden was, ook al wist men dat dat maar tijdelijk zou zijn.
|
Uit hun schuilplaats gedreven nr.1 * |
|
Uit hun schuilplaats gedreven nr.2 * |
In de tweede week van de opstand werden de schuilkelders de voornaamste bron van verzet.
In dit gevecht moesten de Duitsers vechten voor iedere schuilplaats. Ze gebruikten traangas
of gifgas om de Joden naar buiten de drijven. Vaak bleven de Joden schieten als zij naar buiten
kwamen en een aantal vrouwelijke strijders gooide handgranaten die ze onder hun kleren hadden
verborgen, nadat ze zich al hadden overgegeven. De Duitsers bevalen daarop de Joodse vrouwen
zich uit te kleden, om de kans te verkleinen dat ze op die manier gedood of gewond zouden raken.
Op
8 mei 1943 werd de commandobunker van de ZOB,
waarin zich circa 100 mensen bevonden, aangevallen door de Duitsers. Ze blokkeerden de vijf
uitgangen, braken de hoofdingang open en wierpen gifgasgranaten naar binnen.
Arie Wilner en
Lolek Rotblat maanden de strijders
om liever zelfmoord te plegen dan zich aan de Duitsers over te geven. Sommige strijders gaven hieraan
gehoor, anderen werden gedood door het gas, maar enkelen slaagden erin te ontsnappen.
Mordechai Anielewicz, de leider van de opstand, sneuvelde op
Mila Straat 18, samen met een groot aantal dappere strijders.
|
Stroop |
Op
16 mei 1943 verklaarde
Stroop
de
Großaktion voor beëindigd. Ter afsluiting van deze actie gaf hij opdracht
tot de sloop van de Grote Synagoge van Warschau aan de
Tlomackie Straat,
om 8 uur ‘s avonds.
In zijn
eindrapport over de militaire campagne
die hij tegen de getto-opstand had geleid, verschafte
Stroop
de volgende gegevens: Van de in totaal 56.065 Joden die waren opgepakt, werden er 22.000 gedeporteerd naar
Majdanek, 14.000 – 16.000 naar
Poniatowa, 5.000 - 6.000 naar
Trawniki, en 7.000 naar
Treblinka. 5.000-6.000 verloren
het leven door ontploffingen en branden.
Stroop overdrijft de aantallen vernietigde
Joden, en geeft eveneens een vertekend beeld van zijn eigen verliezen: slechts 16 doden en 85 gewonden.
Stroop stelde voor in Warschau een concentratiekamp in te richten.
De gevangenen konden worden ingezet om de ruďnes en gebouwen op te ruimen op de plaats waar
het voormalige getto had gestaan.
Tussen 16 mei en 19 juli 1943
werd
Stroop's idee gerealiseerd en een
KZ Warschau gevestigd.
In
1951 stond
Stroop terecht in
Warschau. Hij werd veroordeeld wegens oorlogsmisdaden en opgehangen.
Stroop’s rapport werd gebruikt tijdens het oorlogsmisdaden proces in
Neurenberg in Duitsland.
Foto's:
USHMM
*
GFH
*
Bronnen:
Encyclopaedia of the Holocaust
Yisrael Gutman. The Jews of Warsaw 1939-43. Harvester Press, 1982
The Stroop Report
© ARC (http://www.deathcamps.org) 2006